volgende       volgende
1881

Komst Oost-Joden

Op de vlucht voor pogroms in het Russische rijk komen vanaf 1881 tienduizenden Oost-Europese Joden naar Nederland. Zij zijn vooral op doorreis naar andere bestemmingen, de Verenigde Staten, Groot- Brittannië en Zuid-Amerika. Met name de havensteden Rotterdam en Amsterdam vangen deze migrantenstroom op. Door de berichtgeving in zowel de algemene als de Joodse pers was de Joodse gemeenschap gealarmeerd geraakt: de Oost-Europese geloofsgenoten moesten geholpen worden. Bestaande Joodse hulporganisaties, zoals de Nederlandse afdeling van de Frans-Joodse Alliance Israélite Universelle, organiseren kledinginzamelingen en collectes. Ook nieuwe hulpcomités werden gevormd, zoals de Rotterdamse Montefiore-vereniging, die praktische hulp gingen bieden aan de asielzoekers op doorreis. Een klein deel van de Oost-Europese Joden besloot om in Nederland te blijven. Zij gingen vooral in Amsterdam en Rotterdam wonen, vaak in dezelfde buurten. De Amsterdamse Blasiusstraat gold als een Russisch-Joods eilandje in de stad. De veelal vrome migranten stichtten hun eigen synagoges, waar de dienst op Oost-Europese wijze werd ingericht.

In de Eerste Wereldoorlog kwamen er nieuwe Oost-Joodse migranten bij, die onder meer in de badplaats Scheveningen neerstreken. Ook na de oorlog bleef een deel daar wonen. Zij hadden een eigen synagogegebouw, waar tegelijkertijd twee verschillende diensten werden gehouden. Zoons werden voor hun religieuze scholing nog altijd naar de beroemde jesjiewot, in Oost-Europa gestuurd. De nieuwe Oost-Joodse gemeenschap was Jiddischtalig en bleef lange tijd afzijdig van het Nederlands-Joodse leven. Een deel bracht de seculiere, veelal socialistische Jiddische cultuur met zich mee en verenigde zich in de Cultuurvereniging Sch. An-Ski. Het andere deel richtte vervolgens het Oost-Joods Verbond op. Beide verenigingen zorgden voor Jiddische les voor de kinderen, culturele vorming en verleenden sociale zorg.

Foto van de Jiddische voorstelling “Tog oen Nacht” door de An-Ski dramakring, onder regie van Jakob Weislitz, 1936.

De Oost-Joden wekten gemengde gevoelens op bij de Nederlandse Joden. Zij voelden zich met hen verbonden en hadden medelijden met hen lot. De veelal serieuze religieuze betrokkenheid en kennis van de Oost-Joden werd met respect opgemerkt. Tegelijkertijd ervoeren de geïntegreerde Nederlandse Joden een grote afstand: van de westerse beschaving hadden de nieuwkomers nog maar weinig begrepen. Het Jiddisch, dat net met de nodige moeite plaats had gemaakt voor het Nederlands, kwam nu via de migranten ook weer terug. Hoewel het aantal Oost-Joden in Nederland beperkt bleef, verliep hun integratie in de Nederlands-Joodse gemeenschap moeizaam. Ze konden, zolang ze niet de Nederlandse nationaliteit hadden, geen volwaardig lid van de Joodse gemeenten worden en werden daarom ook op de ‘armenbegraafplaatsen’ zoals Zeeburg en Diemen begraven. Pas na de Tweede Wereldoorlog zouden Oost- Joden volop gaan meedoen in het Nederlands-Joodse leven en ook geleidelijk hun eigen organisaties opgeven.

© 2024, Joods Maatschappelijk Werk en Joods Educatief Centrum ‘Crescas’