volgende       volgende
1941

Joodse Raad

In alle bezette gebieden zetten de nazi’s al snel ‘Judenräte’ op, Joodse raden waarin de toonaangevende Joodse leiders en rabbijnen zitting moesten nemen. Zo’n Joodse raad werd de enige geaccepteerde vertegenwoordiger namens de Joodse gemeenschap die met de overheid en de bezetters mocht communiceren. Gaandeweg kregen de Joodse raden echter ook allerlei taken en opdrachten opgelegd en werden ze verantwoordelijk gemaakt voor onder meer religie, zorg en onderwijs.

In Nederland werd 13 februari 1941 een Joodse Raad voor Amsterdam opgericht, die werd geleid door twee voorzitters die hun sporen in het Joodse levenruimschoots hadden verdiend: de doorgewinterde bestuurder Abraham Asscher en de zionistische leider David Cohen. Het kantoor was gevestigd op de Nieuwe Keizersgracht 58. Zij aanvaardden deze functie omdat ze dachten op die manier de besluiten van de nazi’s te kunnen vertragen en door onderhandelingen erger te voorkomen. Al in het voorjaar van 1942 moest de Joodse Raad gaan meewerken aan het organiseren van de deportaties van Joden uit Amsterdam.
Doordat de Joodse Raad gaandeweg vrijwel volledige zeggenschap kreeg over de Joodse gemeenschap, ontstond een grote bureaucratie. Er moest voor de wezen gezorgd worden, voor de Joodse scholen, ‘Het Joodsche Weekblad’ werd uitgegeven: allemaal taken waar veel mensen voor nodig waren. Alle werknemers van de Joodse Raad kregen een ‘Sperr’, een tijdelijke ontheffing van deportatie. Eind 1941 werden ook buiten Amsterdam Joodse Raden opgericht, die in de praktijk onder de Amsterdamse bestuurders vielen. Zij kregen vergelijkbare taken opgedragen als de Amsterdamse Joodse Raad. Het werk van de Joodse Raden kwam in de loop van 1942 steeds meer in het teken te staan van de deportaties: die moesten voorbereid worden, maar ook moesten de Joodse Raden de keuze maken wie precies gedeporteerd werden. Op die manier maakten de nazi’s in het hele bezette gebied de Joodse Raden medeplichtig. Sommigen gebruikten de kennis van binnenuit om zoveel mogelijk mensen te redden. Walter Süskind, chef bagage- en ordedienst van de Joodse Raad, wist met het verzet zeker 600 kinderen van deportatie te redden en in onderduik onder te brengen. De Joodse Raad in Enschede werkte nauw samen met het lokale verzet rond dominee Leendert Overduin en wist op die manier relatief veel joden via onderduik te redden.
Met het slinken van het aantal Joden, werden de Joodse Raden overbodig. De vrijstellingen van de medewerkers vervielen en ook zij en de bestuurders werden eind 1943 gedeporteerd. Vanaf eind september 1943 functioneerde de Joodse Raad niet langer. De Joodse Raden waren zeer omstreden. Al tijdens de oorlog was er scherpe kritiek op het beleid dat werd gevoerd. Na de bevrijding stelde de Joodse gemeenschap een ‘Joodse Ereraad’ in die tot een oordeel moest komen. Beide voorzitters van de Joodse Raad werden veroordeeld en mochten hun leven lang geen functies meer uitoefenen in de Joodse gemeenschap. Door voortdurend debat werd dat oordeel weliswaar opgeschort, maar tot een rehabilitatie kwam het niet.

Naambord op een gebouw van de Joodse Raad, Amstel 93. Foto van Johan de Haas uit ca. 1942.
© 2024, Joods Maatschappelijk Werk en Joods Educatief Centrum ‘Crescas’