Door de opkomst van de nazi’s in Duitsland zette een vluchtelingenstroom zich in beweging, ook naar Nederland. Gaandeweg werden Joden in Duitsland uitgesloten uit de samenleving, verloren ze hun beroepen en functies, werden ze geweerd uit verenigingen en instellingen. Al direct vanaf de machtsovername door Hitler in 1933 was het veel Duitse Joden duidelijk dat ze een veilig heenkomen moesten zoeken.
Nederland was een voor de hand liggende bestemming: het was dichtbij. De Nederlandse regering voerde echter een streng beleid. Alleen wie geldige papieren had en voldoende geld, mocht tot Nederland toegelaten worden. Een klein deel mocht blijven, maar Nederland zag zichzelf vooral als doorgangsland. De migranten moesten vervolgens zelf op zoek naar een definitieve bestemming: vooral de Verenigde Staten, Palestina of een Zuid-Amerikaans land. Omdat Nederland de Duitse Joden niet als asielzoekers, maar als gewone migranten zag, liet de overheid de opvang over aan particuliere hulporganisaties. Het waren de Nederlandse Joden die onder de indruk van de schrikaanjagende krantenberichten en verhalen in actie kwamen. Al in 1933 werd een Comité voor Bijzondere Joodse Belangen gesticht, met als onderafdeling het Comité voor Joodse Vluchtelingen. Dat ging financiële en praktische hulp bieden aan de nieuwkomers.
Onder de migranten bevonden zich veel intellectuelen zoals schrijvers, schilders en filmmakers. Hun kunst werd door de nazi’s als ‘entartet’ afgeschilderd, het zou ontaarde kunst zijn die verwarring zaaide en de nationaalsocialistische ideeën ondergroef. Diverse Amsterdamse uitgevers specialiseerden zich in Duitse Exil-literatuur. Querido en Allert de Lange gaven boeken uit van bekende Duitse en Duits-Joodse auteurs die in Duitsland zelf niet meer mochten verschijnen.
Alleen al tussen 1933 en 1937 kwamen 35.000 Duitse Joden de Nederlandse grens over. Een groot deel trok vervolgens verder. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940 bevonden zich echter zo’n 15.000 Duitse Joden in Nederland. Een deel verbleef in één van de acht opvangkampen, anderen hadden toestemming om zich elders in het land te vestigen. Een relatief groot deel ging in Amsterdam-Zuid wonen, een zo groot deel dat ze de ‘Beethovenstraatjoden’ genoemd werden.
Zowel Duitse als Nederlandse Joden hadden een sterke eigen identiteit, waardoor de integratie en onderlinge samenwerking moeizaam van de grond kwam. De schrijnende situatie over de grens had diepe gevoelens van solidariteit bij de Nederlandse Joden losgemaakt, maar het sterke verschil in taal en cultuur leverde over en weer het nodige onbegrip op. Evenals de Oost-Europese Joden bleven Duitse Joden daardoor zichtbaar als eigen groep, naast de Nederlands-Joodse meerderheid.