Op 24 februari 1949 verdween Anneke Beekman uit het zicht van de autoriteiten. Het jonge Joodse meisje had in onderduik de oorlog overleefd bij de drie Katholieke zussen Van Moorst in Hilversum. Toen haar ouders vermoord bleken te zijn, gingen de zussen ervan uit dat Anneke bij hen zou blijven. De Joodse voogdijstichting ‘Le’ezrath Ha-jeled’ (Het kind ter hulpe) dacht daar echter anders over: Joodse onderduikkinderen moesten terugkeren naar de toch al zo klein geworden Joodse gemeenschap en geplaatst worden bij familieleden of in Joodse kindertehuizen. Anneke werd aan ‘Le-ezrath Ha-jeled’ toegewezen, maar de zussen Van Moorst legden zich er niet bij neer: 24 februari werd Anneke over de grens gesmokkeld naar een Belgisch klooster.
Samen met een ander gesmokkeld Joods meisje, Betsy Meljado, werd Anneke daar al snel Katholiek gedoopt. Tevergeefs zochten de Nederlandse en Belgische politie en de Joodse gemeenschap naar Anneke. Betsy werd uiteindelijk gevonden, maar Anneke dook pas bij haar meerderjarigheid – op 21-jarige leeftijd – weer op. Al die tijd bleek ze eerst in een Belgisch en daarna in een Frans klooster doorgebracht te hebben, waar ze als een jonge, bewust Katholieke vrouw uitkwam.
Beekman groeide uit tot het symbool van de trieste strijd om het lot van de Joodse oorlogspleegkinderen. De Joodse kerkgenootschappen publiceerden een speciaal witboek, acties werden op touw gezet en de Joodse jeugdbewegingen vierden Beekmans verjaardag in haar afwezigheid. Alle media-aandacht en publieke druk konden echter de zussen Van Moorst niet overtuigen en Beekmans woonplaats bleef tot aan haar meerderjarigheid onbekend.
Zo’n vierduizend oorlogspleegkinderen hadden in onderduik de oorlog overleefd en bij de helft kwam in ieder geval één van de ouders terug en kon het kind teruggegeven worden. Rond de andere tweeduizend kinderen ontstond een pijnlijk getouwtrek tussen het voormalige verzet en de onderduikouders enerzijds en de Joodse gemeenschap anderzijds. De door de overheid ingestelde Commissie voor Oorlogspleegkinderen kwam er na jarenlange felle discussies niet uit en uiteindelijk moest de algemene Voogdijraad over elk dossier afzonderlijk een oordeel vellen. De meeste kinderen werden uiteindelijk aan Joodse familieleden of aan ‘Le-ezrath Ha-jeled’ toegewezen, maar zo’n vijfhonderd kinderen groeiden uiteindelijk in niet-Joodse gezinnen op. Een deel daarvan zou pas in de jaren 1980 de eigen identiteit weer ontdekken op het massaal bezochte congres voor Het Ondergedoken Kind of in één van de vele vervolgbijeenkomsten op kleinere schaal.