Vooral in het midden van de achttiende eeuw ontstond onder Amsterdamse Sefardiem een hernieuwde opleving van Hebreeuwse literatuur. Met het schrijven van Hebreeuwse literatuur hadden in de zeventiende eeuw al enige Portugezen naam gemaakt, zoals Joseph Penso de la Vega met Asirei hatikva, Mozes Zacuto met Jesod Olam en Salomon ben David de Oliveyra met Ajelet ahaviem. De uitstekende educatie binnen de Portugese gemeente vormde hiervoor een vruchtbare voedingsbodem: getalenteerde studenten van de Talmud Torah- en Ets Haim-instellingen leerden in het Hebreeuws proza en poëzie schrijven.
In de achttiende eeuw heeft het schrijven van Hebreeuwse literatuur in Amsterdam waarschijnlijk een nieuwe impuls gekregen met de komst van Mozes Chaim Luzatto (1707-1746). Luzatto verbleef er tussen 1735 en 1743 en was de meest vooraanstaande Hebreeuwse dichter van zijn tijd. Tijdens zijn verblijf schreef hij het beroemde huwelijkgedicht Lajesjariem tehila (Een lied voor de rechtschapenen) ter gelegenheid van het huwelijk van zijn student Jacob de Chaves met Rachel da Veiga Henriques. De familie De Chaves had Luzatto gastvrij onthaald in de Republiek en met Lajesjariem doelde Luzatto waarschijnlijk op deze rechtschapen familie.
Luzatto trad ook op als leraar van David Franco Mendes (1713-1792). In 1769 zette Franco Mendes een literaire vereniging op, Amadores das Musas, waarbij hij en anderen Hebreeuwse literatuur schreven, vaak ook als vertaling van klassieke werken uit de Franse, Italiaanse, Spaanse en Portugese literatuur, zoals Gemoel Atalja (Amsterdam 1770) dat dicht komt bij de tragedie Athalie, geschreven door Racine. Onder de titel Kinnor David is een grote collectie Hebreeuwse gedichten gepubliceerd, van hem en van andere leden van deze literaire club, zoals Isaac Cohen Belinfante. Laatstgenoemde schreef als Franco Mendes ook veel gedichten in het Hebreeuws. Eén ervan, Minchat Nedaba, is een ode aan Franco Mendes.
De vereniging ervoer enige verwantschap met de ideeën van Mozes Mendelssohn, die grote waarde hechtte aan gedegen kennis van het Hebreeuws en van de seculiere cultuur. Franco Mendes schreef bijdragen in de vorm van gedichten en korte biografieën van Amsterdamse Portugezen in het tijdschrift Hameasef (De verzamelaar), dat tussen 1784 en 1811 in Duitsland werd uitgegeven door de verlichte ‘Vereniging van Vrienden ven de Hebreeuwse taal’. De hernieuwde opleving van de Hebreeuwse literatuur toont aan dat de Portugese gemeenschap van achttiende-eeuws Amsterdam niet in een isolement opereerde, maar deel uitmaakte van bredere culturele ontwikkelingen in de Europees-Joodse cultuur.