Het buitengoed Doornburgh in Maarssen was één van de vele buitenplaatsen aan Amstel en Vecht die in de zeventiende en achttiende eeuw door Portugese Joden, in dit geval door Jacob de Chaves in 1723, werd aangekocht. Hier brachten zij lange zomers door van soms wel zes maanden, of deden zij het met iets minder, zo’n drie weken. De buitenverblijven waren fraai vorm gegeven, met prachtig hekwerk vol ingewikkelde constructies en omgeven door fenomenale tuinen met fonteinen en beeldhouwwerk. Het verried vaak de hand van beroemde architecten zoals Daniel Marot en Philip Vingboon.
Eén en ander maakte grote indruk op bezoekers als de Utrechtse boekdrukker François Halma in 1720: ‘Deze plaats is een paradijs waarom ook niet weinig Amsterdamsche Israeliten hier hunne lustplaatsen hebben’. Hoogwaardigheidsbekleders werden er verwelkomd, zoals stadhouder Willem V en zijn vrouw die in 1772 de familie Paraira op hun landgoed Luxemburg met een bezoek vereerden. Men genoot er ondertussen van de natuur en het buitenleven en verpoosde in de tuinen of priëlen. Er werd gevist, gejaagd en paard gereden. Ook werd er gevaren met kleine bootjes of gezwommen. Er werden boeken gelezen. Er werd gemusiceerd en er werd poëzie geschreven, zoals bijvoorbeeld door de geleerde Mozes Chaim Luzatto uit Padua, die er te gast was. Ook was er veel belangstelling voor het verzamelen van zeldzame gewassen en exotische vruchten en ging men bij elkaar op (thee)bezoek om de pracht te bewonderen. Een hele schare tuinlieden werd op jaarbasis ingehuurd om één en ander te onderhouden, zoals Joseph Suasso de Lima in 1748 deed.
Joods leven werd in de buitenplaatsen niet veronachtzaamd, niet altijd tot genoegen van de Gereformeerde kerkenraad van Maarssen of van de burgemeesters van Utrecht. In de zeventiende eeuw werden diensten gehouden in een kamer van één van de landhuizen. In de achttiende eeuw wezen Portugese Joden een specifiek gebouw aan tot synagoge. Een Hoogduitse sjoel volgde enkele decennia later.
De levering van kosjer vlees werd gewaarborgd door de aanstelling van een sjocheet (ritueel slachter), die ondertussen ook dienst deed als voorzanger, koster en godsdienstleraar voor de kinderen. Sjabbat en Joodse feestdagen werden er gevierd: de bevolking van Maarssen verbaasde zich over de vele loofhutten, die ten behoeve van de viering van het Loofhuttenfeest gebouwd werden. Het interieur van de landhuizen was niet alleen vol marmeren vloeren, eikenhouten trappenhuizen, plafonds vol stucwerk of geschilderde panelen met familiewapens of allegorische voorstellingen, maar bevatte ook sjabbatlampen, sifre tora (Torarollen) en schilderijen en gobelins vol Bijbelse voorstellingen. Zo genoten veel Joden van de zomer en trokken ze in de loop van het najaar verfrist weer terug naar hun residentie in de stad.