Nu Joden sinds het emancipatiedecreet van 1796 gelijke burgerrechten hadden verworven, opende zich ook de mogelijkheid dat Joden de politiek ingingen. Al in 1798 werden twee Joodse gedeputeerden vanuit Amsterdam gekozen om zitting te nemen in het toenmalige parlement, de tweede Constituerende Nationale Vergadering. Het ging om Hermannus Leonard Bromet (1724-1812) en de arts Hartog de Hartog De Lémon (1755-1823). Zo werden zij de eerste Joden in Europa gekozen voor een nationaal parlement, een voor die tijd uniek fenomeen.
Bromet en De Lémon waren actief in de radicale fractie, een stroming die door een coup de macht naar zich toe had getrokken, maar al even snel door een volgende coup weer van het toneel verdween. In die tussentijd maakten de Joodse parlementariërs wel van hun functie met steun van de regering gebruik om de in hun ogen conservatieve parnassiem van de Alte Kille te ontslaan. Zij hadden tijdelijk succes, maar de maatregel werd met het wisselende politieke getij in datzelfde jaar weer ingetrokken.
De Lémon en Bromet waren beiden oprichters van Felix Libertate. De Lémon was gepromoveerd als arts en fungeerde onder meer vanaf 1788 als armendokter van de Hoogduits-Joodse gemeente. Van die gemeente scheidde hij zich in 1797 af uit ongenoegen over de politiek-conservatieve lijn die door de Hoogduits-Joodse gemeente van Amsterdam werd gevolgd en probeerde hij via de nieuwe gemeente Adat Jesjoeroen een Joods leven te ontwikkelen waarin maatschappelijke participatie en Joodse identiteit hand in hand gingen. Hij was ervan overtuigd dat het Jiddisch ruim baan moest maken voor de nieuwe nationale taal: het Nederlands.
Bromet was een succesvolle koopman die twintig jaar in Suriname had gewoond en gewerkt en daar had gezien hoe Joden in de witte elite goed geïntegreerd waren. Bij terugkeer in Nederland – samen met de ‘negerjongen Candide’ – verbaasde hij zich over de beperkingen die voor Joden golden en ging hij zich voor een verandering inzetten. Via zijn lidmaatschap van de Societé Amicale, waarin Isaac de Pinto een centrale rol speelde, nam hij kennis van nieuwe, verlichte ideeën. Samen met De Lémon, Asser en Christelijke vrienden wist hij na de machtsovername van de Patriotten veel van zijn idealen te verwezenlijken. Hoewel de progressieve Joden een kleine minderheid vormden, hadden zij politiek de wind mee en met overheidshulp wisten ze maatschappelijke gelijkstelling én veranderingen in Joods Nederland te bewerkstelligen.
Terwijl De Lémon en Bromet op nationaal niveau politiek actief waren, werden andere Joden opgenomen in de stedelijke besturen. Zo werd daadwerkelijk zichtbaar dat Joden niet langer als ‘vreemdelingen’ in de Bataafse Republiek woonden, maar ook mee bestuurlijke verantwoordelijkheid droegen.