In 1734 kwam het Portugees-Joods meisjesweeshuis Mazon Habanot van de grond. Het was een soort dagopvang voor meisjes, die tot de Spaans- en Portugees-Joodse natie behoorden. Ze leerden er lezen, naaien en breien en werden opgevoed in de ‘vreze Gods’. Portugezen namen de naai- en breiproducten af die door de meisjes gefabriceerd waren en ondersteunden zo de onkosten van het huis. Op deze wijze toonden Portugezen zich sterk verbonden met de Joodse traditie, waarin zorg om wezen hecht verankerd was. Het belang voor hen te zorgen wordt in de rabbijnse bronnen meermaals onderstreept. Het is een speciale mitswa (goede, religieuze daad) om weeskinderen in huis op te nemen en hen in staat te stellen een huwelijk aan te gaan.
In Joods Amsterdam is dat niet aan dovemansoren gezegd. Gedreven naar Amsterdam door oorlog, vervolging of economische malaise, telde de gemeenschap veel wezen: kinderen zonder vader of zonder ouders. Van de Portugezen is het bekend dat zij wezen in huis namen en onder Hoogduitse Joden zal het niet anders zijn geweest. De Santa Companhia Dotar Orphas e Donzellas (1615), kortweg Dotar, hielp weesmeisjes en arme jonge dochters aan een bruidsschat tot ver voorbij de grenzen van de Republiek. Ze moesten dan wel behoren tot de Spaans- en Portugees-Joodse natie. In de achttiende eeuw ontstond binnen de Hoogduitse gemeente een meer lokaal georiënteerde bruidsschatsvereniging.
Voor Portugese weesjongens kwam in 1648 Aby Jetomim van de grond, een fonds dat arme weesjongens in staat stelde elementair onderwijs te volgen en een beroep te leren. Het was ingericht naar voorbeeld van de Katholieke Padre de Huérfanos-instellingen zoals die op het Iberisch Schiereiland bestonden. Jongens werden er opgeleid tot (religieus) leraar, boekverkoper, makelaar, diamantbewerker, chirurgijn of pruikenmaker en werden er ondertussen geholpen met kleren en boeken. Aby Jetomim was uniek in zijn soort met een zeer vooruitstrevend curriculum en diende tot voorbeeld elders in de Sefardische wereld.
Een paar jaar na de oprichting van Mazon Habanot werd in 1738 het Asjkenazische jongensweeshuis Megadlé Jethomim opgericht. Dat begon als een instelling die voor thuis wonende weesjongens het onderwijs, de kleding en het voedsel betaalde. In 1761 volgde een Hoogduits-Joods meisjesweeshuis. Met uitzondering van Mazon Habanot werden de instellingen in de negentiende eeuw pas geïnstitutionaliseerd en in een gebouw ondergebracht, waar de kinderen dag en nacht konden verblijven. De oorlog maakte een wreed einde aan de meeste instellingen. Megadlé Jethomim is na de oorlog nog enige tijd voortgezet. Nu resten er vooral nog monumenten en gevelstenen zoals op het Waterlooplein en in de Rapenburgerstraat. Alleen Dotar bleef tenslotte opheffing bespaard.