De nog steeds bestaande Jodenstraat in Maastricht is één van de oudste straten van die stad. Deze kleine Joodse wijk, inclusief een synagoge en een Joodse school (rond 1295) is het bewijs dat Joden zich tijdens de Middeleeuwen ophielden in de Lage Landen. Ze streken er aan het eind van de dertiende en het begin van de veertiende eeuw neer. De reden laat zich raden: Joden waren in 1290 uit Engeland verdreven en in 1306 uit Frankrijk. Met name in de Zuidelijke Nederlanden en in de oostelijke gewesten vonden Joden een vaste verblijfplaats. Daar waren belangrijke handelsroutes te vinden. Maastricht bleek geen unicum. Ook in andere steden en dorpen zien we in die tijd Joden verschijnen: in Oldenzaal, Goor, Diepenheim, Nijmegen, Zwolle en Zutphen. Ze hielden zich vooral bezig met de geldhandel. In Gelderland genoten ze de protectie van de hertog op basis van hun status als ondergeschikten (servi) van de heersende vorst. Daartegenover stond dat de hertog Joden belastingen kon opleggen.
De pestepidemie die West-Europa vanaf 1348 in zijn greep hield, de Zwarte Dood, maakte een wreed eind aan de Joodse aanwezigheid in de diverse steden: Joden werden ervan beschuldigd achter de uitbraak van deze epidemie te zitten als vijanden van de kerk en de Christelijke gemeenschap. Ze zouden de bronnen hebben vergiftigd. In Duitsland en de Zuidelijke Nederlanden werden Joden daarom verbrand, verdronken en vermoord. Dood en verderf reikte ook noordelijker: eveneens in Zwolle, Utrecht, Broek, Nijmegen, Zutphen, Deventer en Kampen werden Joden slachtoffer van woedende massa’s. Het betekende voorlopig het eind van Joods leven in de Middeleeuwse steden van de Noordelijke Nederlanden.
Herstel trad evenwel snel in. Vanaf 1368 treffen we weer Joden aan: in Nijmegen en Roermond en later ook in Zwolle en Venlo. Nijmegen ontwikkelde zich in de eerste helft van de vijftiende eeuw tot het belangrijkste Joodse centrum in de streek, met een eigen vleeshal, een ritueel bad en een begraafplaats, voor het eerst vermeld in 1388. Jodenstraten konden nu ook aangetroffen worden in Venlo, ’s-Hertogenbosch en Doesburg. Waarschijnlijk waren vervolgingen in de naburige Duitse landen mede debet aan de immigratie van Joden naar deze streken. De situatie bleek door anti-Joodse maatregelen evenwel ook hier steeds ongunstiger te worden, onder meer omdat Joden verplicht een onderscheidend teken moesten dragen. Bovendien werd het hen steeds lastiger gemaakt om te werken in de geldhandel, hun belangrijkste bron van inkomsten, omdat zij daarmee woekerhandel zouden drijven. De Joden keerden zich daarom af van de Nederlanden. In de zestiende eeuw waren ze er niet langer gewenst. Het initiatief tot hernieuwde vestiging in de Lage Landen kwam uit een heel andere, onverwachte hoek.