Uit de traditionele Joodse textielhandel kwamen tal van Joodse kledingzaken voort, terwijl anderen de overstap maakten naar de textielindustrie. Tot begin negentiende eeuw was textiel bij uitstek huisnijverheid: vooral vrouwen weefden thuis stoffen en lappen katoen, die door fabriqueurs op de markt werden gebracht. De Industriële Revolutie zorgde voor een snelle opkomst van textielfabrieken. In het belangrijkste textielcentrum van Nederland, het oostelijk gelegen Twente, speelden Joden daarbij volop een rol.
In 1816 begonnen twee broers, Godfried en Hein Salomonson in Almelo een handelsfirma in katoen. Door goede contacten met familie in Engeland waren zij al snel op de hoogte van de revolutionaire ontwikkelingen die daar gaande waren. In 1851 kochten ze daarom een leegstaande fabriek in het pas gestichte dorp Nijverdal, braken die af en lieten een moderne fabriek bouwen. Daarin kwamen een stoommachine en tien weefgetouwen, geïmporteerd uit Engeland. Dat was een belangrijke primeur. Bij de opening in 1852 kregen ze al gelijk van koning Willem III het predicaat ‘koninklijk’ mee. Het was een doorslaand succes: het bedrijf groeide razendsnel en produceerde vooral voor de grote koloniale Indische markt. Slechts twee jaar later zijn er al 360 getouwen. In 1889 kwam er een eigen blekerij bij en in 1929 ook nog een eigen stoomspinnerij. Zowel in de negentiende als een groot deel van de twintigste eeuw behoorde het bedrijf tot de top-100 van grootste industriële ondernemingen in Nederland.
Een groot deel van de bevolking van Nijverdal werkte bij – wat sinds 1872 heette – de Koninklijke Stoomweverij (KSW). De band van ‘’n oalen heer’ Godfried Salomonson met zijn arbeiders was patriarchaal: hij beschouwde zichzelf als een vader die voor hen moest zorgen. De arbeidsomstandigheden waren daardoor, voor die tijd, redelijk gunstig.
Salomonson was zeker niet de enige succesvolle Joodse textielfabrikant. In Borne domineerde de firma van de familie Spanjaard het dorp, terwijl in Enschede de fabrieken van de families Menko, Van Dam, Van Gelderen en Rozendaal stonden. Ook buiten Twente waren Joodse textielindustrieën gevestigd. De meeste van de Twentse bedrijven bleven tot in de tweede helft van de twintigste eeuw in handen van de familie en gingen daarna door de crisis in de textielindustrie ten onder of overleefden door het aangaan van fusies. KSW fuseerde in 1952 met concurrent Ten Cate en deze fusiefirma nam in 1961 ook Spanjaard over. Nog altijd behoort het huidige Ten Cate tot één van de succesvolle beursgenoteerde Nederlandse bedrijven. Naast de textielindustrie waren Joden ook goed vertegenwoordigd in de voedingsindustrie, waaruit het huidige Unilever voortkomt, de chemische en farmaceutische industrie (met AKZO en Organon als beeldbepalende spelers) en de diamantbranche. Daar waren de namen Asscher, Boas, Gassan en Coster een garantie voor een goed product. Na de oorlog nam Antwerpen echter definitief de leiding in deze bedrijfstak van Amsterdam over.