Joods Nederland had van oudsher een sterke traditie van zorg. Joodse gemeenten kenden armbesturen, die de vaak grote aantallen armen ondersteunden. Dat liep uiteen van matzes met Pesach en kolen in de winter, tot structurele ondersteuning van arme gezinnen. De grotere Joodse gemeenten hadden eigen weeshuizen, oudemannen- en oudevrouwenhuizen en ook eigen ziekenhuizen, waar armen op kosten van het armbestuur verpleegd en verzorgd werden. Amsterdam kende zo het Nederlands Israëlietisch Ziekenhuis en het Portugees Israëlietisch Ziekenhuis.
In de twintigste eeuw ontstond vanuit die traditionele basis van zorginstellingen een indrukwekkende sociale infrastructuur. Nieuwe, moderne instellingen werden opgericht, oude maakten een vernieuwing door. Giften vanuit de Joodse achterban en steun van stads- en dorpsbesturen maakten dat vaak mogelijk. Doordat de overheid in haar subsidiebeleid steeds meer rekening ging houden met de verschillende bevolkingsgroepen, ontstonden ook nieuwe kansen voor de Joodse gemeenschap. Deze ‘verzuiling’, zoals dit beleid later is genoemd, stelde Joden voor forse keuzes. In de negentiende eeuw was bewust besloten om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de samenleving als geheel: vandaar de keuze voor openbare scholen. Bovendien waren veel Joodse middenstanders en meer bemiddelden actief geworden binnen de liberale politiek, terwijl Joodse arbeiders aansluiting vonden bij het socialisme. De tijd dat Joden als geheel een losse maatschappelijke groep konden vormen, was daardoor al voorbij. Toch werd met name op het sociale terrein aangehaakt bij het nieuwe overheidsbeleid. Mede door de nieuwe subsidies konden tal van nieuwe Joodse sociale organisaties actief worden. Zo ging het Apeldoornsche Bosch de geestelijke gezondheidszorg ter hand nemen, terwijl het Paedagogium Agisomog voor gehandicapte jongeren zorgde.
Een absoluut paradepaardje was de al in 1911 opgericht Joodse Invalide. De sociaal bewogen rabbijn Meijer de Hond ontplooide tal van sociale en religieuze initiatieven om de arme Joodse bevolking te bereiken. Daarbij maakte hij zich niet erg geliefd bij de andere rabbijnen, die De Hond veel te volks vonden. Door veel Amsterdamse Joden werd hij echter op handen gedragen. Ook de Joodse Invalide kwam uit zijn koker voort. Het groeide uit tot het modernste verzorgingshuis van heel Nederland. De inzamelingscampagnes onder leiding van directeur Gans werden legendarisch door hun creativiteit én hoge opbrengsten. Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef Joods Nederland een sterke sociale infrastructuur hebben: als eigen ziekenhuis de Centraal Israëlietische Ziekenverpleging (sinds 1916), kinder- en jeugdzorg, diverse bejaarden- en verzorgingstehuizen, instellingen voor Joodse geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg.