Te midden van de veelal arme Asjkenaziem in de Republiek vormde zich ook een kleine elite. Toonaangevend was Tobias Boas (1696- 1782) in Den Haag, kleinzoon van een immigrant uit Polen. Zijn vader had een handelsfirma opgezet in juwelen, goud en textiel. Tobias breidde het koopmanshuis verder uit en maakte er een internationaal befaamd bankiershuis van. Zo gaf hij leningen van miljoenen uit aan diverse koningshuizen in Europa en ook aan het stadhouderlijk hof. Daar stond hij bekend als ‘een der besten onder de Jooden die hier sijn’.
Boas maakte van zijn connecties bij de Staten-Generaal gebruik op te komen voor het lot van Joden elders. Zo vroeg Boas onder meer samen met de familie Gomperts de Republiek in 1744 te interveniëren bij keizerin Maria Theresa om de verdrijving van Joden uit Praag te voorkomen. Later, in 1781, zou Maria Theresa’s zoon keizer Joseph II hem in Den Haag komen bezoeken. Ook stond Boas in hoog aanzien bij het Zweedse koningshuis en onderhield hij zeer goede contacten met de koning van Polen. Zijn kinderen huwde Boas uit aan vooraanstaande leden van de Europees-Joodse elite, zoals de families Gomperts, Wertheimer, Oppenheimer en Kann. Ondertussen leefde hij vroom als Jood en wierp hij zich op als onbetwist leider van het Haagse Joodse leven onder Asjkenaziem. Zo speelde hij een belangrijke rol bij de bezoldiging van de Haagse rabbijn Saul Halevi. In Den Haag was Boas’ huis, dat veelzeggend ‘Salomons Tempel’ werd genoemd, het middelpunt van Joods religieus en intellectueel leven. Door zijn internationale activiteiten was hij ook zeer geïnteresseerd in het Joodse leven buiten de Republiek. Zo stelde hij in een brief elf vragen over het Joodse leven in India aan een collega en vooraanstaand lid van de Joodse gemeenschap in Cochin (India), Ezekiel Rahabi, die vertegenwoordiger was van de VOC aan de Malabarkust. In 1768 stuurde Rahabi een Hebreeuws manuscript aan hem terug, dat nog altijd wordt gezien als een belangrijke bron voor de geschiedenis van de Joden in Cochin.
Een huisleraar zorgde ervoor dat Boas’ kinderen een gedegen orthodox-Joodse opvoeding kregen. Chaim Joseph David Azulai, een afgezant van de Joodse gemeenschap in Hebron, was er bij zijn bezoek aan Den Haag in 1778 diep van onder de indruk en beschreef zijn bewondering in zijn dagboek. Het Boas’ imperium werd na Tobias’ dood in 1782 nog tien jaar door zijn kinderen voortgezet tot het in 1792 door een reeks van economische crises, onder meer de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog en de Franse Revolutie, tenslotte aan een faillissement ten onder ging.