De hevige armoede zorgde ervoor dat het socialisme door veel Joden werd omhelsd. De belofte van verbeterde arbeidsomstandigheden en geestelijke verheffing sprak hen aan. Zij richtten na een succesvolle staking één van de eerste vakbonden van Nederland op, de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond (ANDB). Onder leiding van hun socialistische ‘rebbe’ Henri Polak (1868-1943) groeide die uit tot een geduchte arbeidersbeweging waarmee de werkgevers steeds meer rekening mee moesten houden. Eén van de successen was de invoering van de achturige werkdag. Hoewel er ook niet-Joden actief waren in het diamantvak, was het overgrote deel van de slijpers, verstellers en klovers Joods. Ook de ANDB had zo een Joods karakter.
Ook binnen de bredere socialistische beweging speelden Joden een vooraanstaande rol. Het was vooral in de grote steden dat een deel van de Joodse arbeiders voor het socialisme werd gewonnen. Dat gebeurde relatief laat, pas aan het eind van de negentiende eeuw. Een belangrijk struikelblok was de socialistische afwijzing van de Oranje-monarchie. Het kostte Joodse arbeiders veel moeite om hun traditionele Oranjeliefde opzij te zetten. Niet zonder reden heette de knokploeg die in die jaren socialisten het colporteren met kranten in de Amsterdamse Jodenbuurt onmogelijk maakte: Voor Oranje. Op het platteland en in de kleinere steden waren de meeste Joden onderdeel van de middenstand en veelal actief in liberale partijen. Dit zorgde voor politieke verdeeldheid binnen Joods Nederland, waardoor het leiderschap voor de lastige opgave stond iedereen bijeen te houden.
Hoewel binnen het socialisme kritiek op religies wijdverbreid was en ook het jodendom daarbij allesbehalve werd gespaard, bleven opmerkelijk veel socialistische Joden toch aangesloten bij de Joodse gemeenten. Het houden van de sjabbat en het sjoelbezoek mochten teruglopen, de overgrote meerderheid bleef zoons besnijden, Joods trouwen en Joods begraven. De kritiek op de liberale bestuurders en de orthodoxe rabbijnen mocht nog zo fel en scherp zijn, tot een definitieve breuk kwam het niet.
Binnen de sociaaldemocratische partij én de communistische partij waren Joden in alle geledingen actief: van besturen en gemeenteraden tot aan de Tweede Kamer. Geleidelijk aan leidde het activisme tot verbeterde arbeidsomstandigheden. Ook voor het Joodse proletariaat openden zich zo nieuwe mogelijkheden. Het maakte de betrokkenheid bij de sociaaldemocratische zaak er alleen maar groter op. Dat leverde in het SDAP-bestuur wel wat ongemak op: de partij vreesde als ‘Joodse partij’ weggezet te worden. In de socialistische krant Het Volk mocht daarom niet teveel aandacht aan Joodse vraagstukken worden besteed. Solidariteit tussen arbeiders moest het voornaamste doel blijven.