In 1800 was de Joodse gemeenschap in Nederland net een paar jaar in het bezit van volwaardige burgerrechten. Een klein deel, de bovenlaag en een handjevol progressieve Joden, profiteerden van de nieuwe mogelijkheden. Voor veruit de meeste Joden leek het alsof er niets was veranderd. Zij woonden veelal bij elkaar in enkele wijken van de grote steden, waarbij Amsterdam de grootste Joodse gemeenschappen kende. Zij spraken onderling bijna allemaal het Jiddisch, de Germaanse Joodse diasporataal, terwijl de Portugese Joden nog wat Portugees spraken maar inmiddels ook veel Nederlands gebruikten. Joden waren aan het begin van de eeuw een duidelijk herkenbare groep in de samenleving.
Een eeuw later, in 1900, was er veel veranderd. Joden woonden inmiddels tot in de kleinste plaatjes op het platteland, een proces dat in de achttiende eeuw al mondjesmaat was ingezet. Het Jiddisch had overal plaatsgemaakt voor het Nederlands en Joden deden volop mee in de samenleving. Bijna alle Joodse kinderen bezochten inmiddels openbare scholen. De eigen Joodse scholen waren opgeheven, om zo de integratie van de nieuwe generatie te bevorderen. Aanvullend kregen de kinderen nog enkele uren Joodse les, zodat ze toch de nodige kennis van het Hebreeuws en de gebeden zouden bezitten. De negentiende eeuw stond, zonder enige twijfel, in het teken van de integratie. De overheid en de Joodse elite werkten nauw samen om dat doel te bereiken. Het was uiteindelijk zo succesvol omdat binnen de Joodse gemeenschap ook een grote wil tot integratie bestond. De Nederlandse nationaliteit werd omhelsd, de liefde voor het Oranjehuis was groot en er werd bewust gepoogd een eigen Nederlands-Joodse identiteit te vormen. Nederlanderschap en jodendom gingen daarbij hand in hand. Ondanks dat was er ook antisemitisme, waarmee Joden in het dagelijks leven werden geconfronteerd. Tot een politiek antisemitisme kwam het in Nederland echter niet.
Omdat Joden in de samenleving volop gingen meedoen, werden intern wel scheuren zichtbaar. De meer bemiddelde Joden werden actief in de liberale beweging, terwijl vanaf het einde van de eeuw steeds meer arme Joden – de overgrote meerderheid – enthousiast werden voor het socialisme. Het zorgde in Joodse kring voor felle debatten. Rabbijnen stonden voor de lastige opgave iedereen in één Joodse gemeente bijeen te houden.