Op 2 september 1796 is het zover: het parlement van de dan in Nederland gevestigde Bataafse Republiek zet het licht op groen. Aan Joden in Nederland wordt het burgerrecht geschonken, of zoals het werd geformuleerd: ‘geen Jood zal worden uitgeslooten van eenige rechten of voordeelen, die aan het Bataafsch Burgerregt verknocht zyn, en die hy begeeren mogt te genieten, mits hy bezitte alle die vereischten, en voldoe aan alle die voorwaarden, welken by algemeene Constitutie van iederen activen burger in Nederland, gevorderd worden’. Vanaf dit moment worden Joden wat rechten en plichten betreft, gelijkgesteld aan andere ingezetenen van het land. Ze kunnen openbare ambten bekleden (inclusief die van de rechterlijke macht), krijgen actief en passief kiesrecht en mogen zich overal in het land vestigen. Economische beperkingen worden afgeschaft.
Met dit zogenaamde emancipatiedecreet komt er tevens een eind aan de semi-autonome status van de zogenaamde ‘Joodse Natiën’ en de macht van de parnassiem en rabbijnen. Niet verwonderlijk dus dat de emancipatie op heftig verzet stuitte van het oude Joodse establishment. Voortaan was het niet meer mogelijk diverse zaken volgens de Joodse wet intern te regelen.
Deze omstreden mijlpaal in de geschiedenis van de Joden in Nederland was zwaar bevochten door een kleine groep progressieve Joden. De in 1795 opgerichte Joodse sociëteit Felix Libertate had de kwestie op de agenda van de Nationale Vergadering gekregen. Een vertoog, opgesteld door leden van diezelfde sociëteit begeleidde de discussie waarin argumenten om Joden geen burgerrechten te verlenen, werden weerlegd met een discussie over hun godsdienstige begrippen, hun zogenaamde slechte gedragingen, hun politieke (orangistische) opvattingen en de mogelijke nadelen voor de staat. Tijdens de besprekingen rond het emancipatiedecreet in de Nationale Vergadering ontstond een verhit debat over de vraag of Joden wel als loyale burgers konden worden vertrouwd. Bovendien bestond er angst voor competitie, als alle economische beperkingen zouden worden afgeschaft. Ondanks al deze bezwaren trokken de principiële hervormers aan het langste eind: evenals andere minderheidsgroepen – Katholieken, Doopsgezinden, Luthersen en Remonstranten – verdienden ook Joden het om volledig gelijkberechtigd te worden.
Het emancipatiedecreet bracht vooral de meer bemiddelde Joden voordelen: voor hen openden zich nieuwe beroepen en zij konden als belastingbetalers in de politiek een woordje gaan meespreken. Arme Joden zullen nauwelijks gemerkt hebben dat er iets voor hen veranderde. De politieke emancipatie kreeg pas in de loop van de negentiende eeuw vertaling in een actief integratiebeleid.