Een ‘woelige of oproerzuchtige dweeper’, zo werd Hirschel Lehren (1784-1853) door de bestuurlijke elite van Joods Nederland getypeerd. Samen met zijn broers Jakob Meijer (1793-1863) en Akiba (1795-1876) lag hij geregeld dwars bij het integratiebeleid dat de overheid samen met de Joodse elite ontwikkelde.
De gebroeders Lehren wilden dat de Nederlandse Joden volop verbonden zouden blijven met de internationale Joodse gemeenschap. Omdat zij, leden van een toonaangevende bankiersfamilie, financieel volkomen onafhankelijk waren, waagden ze het om tegen het beleid in te gaan. Ze protesteerden tegen de veranderingen in het Joodse onderwijs, trokken ten strijde tegen religieuze vernieuwingen en coördineerden het verzet van orthodoxe Joden in Centraal- en West-Europa tegen het opkomende liberale jodendom.
De vroomheid van de gebroeders Lehren trok veel aandacht: zij vastten minimaal twee dagen in de week, besteedden dagelijks veel tijd aan Torastudie, waren gefascineerd door de mystieke kabbala en hielden thuis hun eigen synagogediensten. Te midden van de geïntegreerde bovenlaag van Joods Nederland waren ze een opmerkelijke verschijning. De eigen synagogediensten, waarin niet de Amsterdamse ritus werd gevolgd, maar de Oost-Europese chassidische, stuitten op fel verzet van de bestuurlijke elite. Zij zouden hiermee de kiem leggen van een eigen sekte en verdeeldheid zaaien. Hoewel de alternatieve synagogediensten in 1827 werden verboden, lukte het door de vindingrijkheid van de Lehrens echter niet om dat ook af te dwingen. De broers hadden een sterke internationaal-Joodse oriëntatie: niet alleen waren ze de spil van Pekidiem en Amarcaliem, ook ontvingen ze Joodse geleerden uit heel Europa en stonden ze in contact met vrijwel alle orthodoxe leiders. Met hun kennis, netwerk en financiën ondersteunden ze de ontwikkeling van het orthodoxe jodendom. De opkomst van het liberale jodendom zagen ze als een ernstige bedreiging. Tegelijkertijd zetten zij zich echter ook volop in voor het Nederlandse jodendom.
Ondanks de felle conflicten, dwong hun vroomheid en inzet steeds respect af en werden de broers regelmatig voor prominente functies gevraagd. Zo waren ze bestuurders van het Nederlands Israëlietisch Seminarium, het Amsterdamse jongensweeshuis Megadlé Jethomim en hadden ze zitting in het bestuur van de Joodse Gemeente Amsterdam. Daar spanden zij zich ervoor in dat de integratie in de Nederlandse samenleving niet ten koste zou gaan van trouw aan het jodendom.