Vanaf het midden van de achttiende eeuw raakten Joden in de Republiek steeds meer betrokken bij de landelijke politiek, vooral in het politieke conflict tussen democratische Patriotten en de aanhangers van stadhouder Willem V, de zogenaamde Orangisten of Prinsgezinden. Patriotten verzetten zich, mede geïnspireerd door Verlichtingsidealen en de Amerikaanse Revolutie, tegen het zwakke beleid van stadhouder Willem V en eisten een meer democratische bestuursvorm. Joden ontpopten zich als vurige aanhangers van het huis van Oranje en de stadhouder. Het Joodse orangisme werd met name in de ‘burgeroorlog’ van 1786/1787 zichtbaar. In 1785 was stadhouder Willem V na een Patriotse machtsovername Den Haag ontvlucht. Het huis van Benjamin Cohen (1726-1800) in Amersfoort diende als hoofdkwartier voor het leger van de stadhouder en was van tijd tot tijd zijn onderkomen. Daar wachtte Willem V de komst af van de Pruisische troepen. Die waren ingeroepen om een tegenoffensief te leiden tegen het Patriottische leger.
Benjamin Cohen was een voornaam Joods koopman. Hij bezat tabaksplantages in de Republiek en handelde in diamanten. Ook was hij bankier en ondersteunde hij Joodse intellectuelen. In de jaren negentig leende hij wel zo’n acht miljoen guldens aan de Pruisische regering. In 1786 was Benjamin Cohen naar Amsterdam verhuisd, waar hij direct tot parnas werd verkozen. Zijn orangisme stond buiten kijf. Hij was niet de enige. Veel Joden bleven het Huis van Oranje trouw. Daar vochten zij voor: in de Amsterdamse Jodenbuurt moest tijdens de in 1787 woedende burgeroorlog zelfs een Joodse politiemacht worden ingezet om de rellen tussen Patriotten en Joden te bezweren en de rust te handhaven.
Het Joodse orangisme vormde ook één van de redenen dat de revolutionaire regering na 1796 nog lange tijd draalde de rechten, verbonden aan het emancipatiedecreet, ook in de praktijk te brengen. Joden waren immers Oranjegezind en hen dus in principe vijandig. Op principiële overtuigingen verleenden de Patriotten de Joden echter de burgerrechten en het Joodse orangisme ging ondergronds. Pas bij de landing van Willem Frederik, Prins van Oranje, op het strand van Scheveningen in 1813, kwam het Joodse enthousiasme voor de Oranjes weer naar boven.