Hesqia da Silva kwam in 1690 vanuit Jeruzalem naar Amsterdam met een manuscript onder de arm. Het rolde in 1692 als het boek Peri Chadasj van de pers, een kritiek op de autoriteit van Joseph Karo’s Sjoelchan Aroech. Daarnaast probeerde hij als sjaliach (afgezant) geld in te zamelen voor de armen in Eretz Israël. Daartoe sprak hij de Portugese gemeenschap in de Esnoga in een sermon moral toe.
Da Silva werd de functie van chacham van de Amsterdamse Portugese gemeente aangeboden, maar verschrikt over wat hij in Amsterdam aantrof, weigerde hij. Hij zei dat de Portugezen al snel verbitterd zouden raken als hij hen voorhield na te leven wat de Joodse wet gebiedt en verbiedt, terwijl hun frivoliteit en moreel gedrag hem niet minder leed zou veroorzaken. In ieder geval wist hij de koopman Jacob Pereyra ertoe te bewegen geld te geven om in Jeruzalem een jesjiewa op te richten die zijn naam zou dragen (Bet Jacob). Hij stond tot aan zijn dood in 1695 er zelf aan het hoofd.
Het was niet voor het eerst (en ook niet voor het laatst) dat afgezanten vanuit Eretz Israël langs Joodse gemeentes trokken om geld in te zamelen voor het Heilige Land. Verschillende Joodse gemeentes hadden ook hun eigen pot om daaruit geld naar Joden in Eretz Israël te sturen. De Portugese gemeente van Amsterdam voorzag via haar vereniging Terra Santa de inwoners van de vier heilige steden, Jeruzalem, Safed, Tiberias en Hebron, jaarlijks van geld. In de negentiende eeuw nam de stichting Pekidiem en Amarcaliem onder leiding van de familie Lehren die taak namens de Nederlandsen Europees- Joodse gemeenschap over.
Het was niet de enige vorm van internationale liefdadigheid. De Joodse gemeenschap in de Republiek stuurde vaak, zelfstandig of in samenwerking met Joodse gemeentes elders, geld om Joden in nood te helpen, zoals dat bijvoorbeeld gebeurde bij de lossing van Joodse krijgsgevangenen in het oorlogsgebied in de Balkan aan het eind van de zeventiende eeuw. De gemeente van de Amsterdamse Portugezen hield ook geld apart via haar Cativos vereniging om lotgenoten, leden van hun eigen ‘natie’, te helpen, bijvoorbeeld door slachtoffers uit de klauwen van de Inquisitie te bevrijden. Zo werden zij ook voor het jodendom behouden. De Amsterdams Portugese bruidsschatsorganisatie Dotar had ook een internationaal werkterrein. Joodse filantropie heeft zich nooit louter tot Nederland beperkt maar heeft altijd een internationale dimensie gehad.